Hans Theys : Een gesprek met Gwendoline Robin. 2006

Een geiser in actie

Hans Theys :
Een geiser in actie.

Een gesprek met Gwendoline Robin

Inleiding

Ik heb Gwendoline Robin ongeveer tien jaar geleden voor het eerst bezig gezien in de achtertuin van een Brusselse galerie, waar ze een pijnlijk luid knallend bommensnoer tot ontploffing bracht. Ze kwam op mij over als een levenslustige en scherpzinnige vrouw. Vandaag denk ik er nog net zo over. Robin behoort niet tot het soort mensen die rekenen op een gezwollen of zogezegd intellectuele spreektrant om te verbergen dat ze niets voelen, niets begrijpen en nooit iets maken. Ze spreekt op een bijna ontroerend heldere manier. Vervuld van opluchting herinneren we ons dat een tafel nog altijd ’tafel’ heet, ondanks de uitvinding van de filosofie, het design en het warenhuis. Ik ben dol op mensen die durven helder, leesbaar en genereus zijn.

De tweede performance van Gwendoline Robin die ik heb gezien speelde zich af in De Singel in Antwerpen. Ze was daar op uitnodiging van Ann Veronica Janssens, die enkele vrienden had uitgenodigd iets te komen vertellen over een boek dat ze hadden gemaakt. Iedereen verwachtte dat Robin iets zou voorlezen uit haar prachtboekje Les nuits de Gwendoline. Ik vroeg Janssens ons te vertellen hoe ze zich de gebeurtenis herinnerde :

’Haar experiment in De Singel was prachtig. Toen het haar beurt was deed ze alsof iets ging aflezen van een blad papier dat ze voor zich hield. Ineens, in een fractie van een seconde, loste het blad papier op in een kleine ontploffing, in een vlam. Het was een mooi moment. Eerst was er een moment van spanning die iedereen in de ban hield. Ze beefde heel erg. Iedereen wachtte. En dan, toen de vlam verscheen, vormde dit moment van spanning zich om tot een moment van genade en elegantie, schoonheid en pracht. Alles klopte. En dat alles op minder dan een minuut tijd ! Voor mij is Gwen een vrouw die een boeiend evenwicht heeft gevonden, een visueel evenwicht, tussen kracht en broosheid. De manier waarop ze haar gevoeligheid beschermt door middel van zo’n wapenrusting die ze vervolgens laat ontploffen… Haar ogenschijnlijk agressieve aanpak, haar grote mond en de manier waarop ze zich blootstelt aan gevaar… En dat alles met zoveel gratie en elegantie…’

(Toen ik deze beschrijving vertaalde, trof het mij dat het woord ’moment’ er zo vaak in voorkomt. Eerst schreef ik dit toe aan de onofficiële manier waarop ik naar Janssens’ mening had gevraagd en ik bedacht dat het beter zou zijn een paar ’momenten’ te schrappen. De eerste gedachte die Robin tijdens ons gesprek uitsprak, draaide echter ook rond het begrip ’moment’. Toen realiseerde ik mij dat voor beide dames het ’moment’ een andere, rijkere betekenis heeft dan voor mij. Ann Veronica Janssens heeft dit allicht aangevoeld, omdat haar werk, zij het op een bijna tegenovergestelde manier, de toeschouwer uitnodigt het licht en de dingen te ervaren in een vertraagde reeks van elkaar opvolgende momenten.)

Valstrikken om niet langer bang te zijn

In mijn werk bouw ik valstrikken om niet langer bang te zijn. Ik voel mij alleen goed in een heden dat bevrijd is van angsten. Performances zijn een manier om in het moment te blijven, het moment waarop ik werk aan de constructie, het moment waarop ik het vuur aansteek en het moment waarop alles gedaan is, waarop ik aan niets anders denk dan aan wat er juist gebeurd is. Ik denk liever niet aan de toekomst. En nog minder aan het verleden.

Het juiste aan performances is dat er bijna niets van overblijft. Het enige wat ervan overblijft zijn foto’s en video’s die een indruk geven van wat er gebeurd is. De edities die ik maak zijn net zo. Het zijn natuurlijk wel dingen die blijven, maar ze verschijnen niet als afgewerkte, afgesloten dingen. Het zijn openingen.

Welke edities ik heb gemaakt ? Een ervan was een boek met Corinne Bertrand. In de kaft van elk exemplaar zat een rotje. Als je het bommetje aansteekt, verbrandt het boek. En de lezer misschien ook, want het is een tollende bom. Nogal gevaarlijk.

De editie First Alert uit 1999 bestond uit vier boekjes met foto’s die een filmisch avontuurtje vormen : tafereeltjes waarin je een telefoon, een sigaret, mijn lichaam of mijn hoofd ziet ontploffen. Het was de eerste keer dat ik ook mijn lichaam inzette. Voordien liet ik alleen voorwerpen ontploffen, maar voortaan ook mijzelf.

Angst en controle

Elke keer als ik mijn lichaam liet ontploffen, zeiden de mensen : ’Jij bent nergens bang voor.’ Ze houden mij voor een sterke vrouw die leeft in een wereld zonder obstakels. Toch wijst het enigszins op broosheid, vind ik, jezelf laten ontploffen. Die broosheid heb ik willen tonen met de publicatie van het boekje Les nuits de Gwendoline.

Elke nacht was ik bang dat ik zou sterven aan kanker, de gekke koeienziekte, tuberculose, een longontsteking of een gaslek. Soms ging ik zelfs slapen bij een vriendin die twee huizen verder woonde. Ik gaf er de voorkeur aan bij haar te sterven. Voor het geval dàt.

Toen zei een vriend : ’Schrijf je angsten op en je zal minder bang zijn.’ Elke ochtend schreef ik mijn angsten op, maar elke nacht kwam er een nieuwe angst opzetten. Ik heb ze allemaal genoteerd. Die teksten hebben lang in een lade gelegen. Het mooie aan deze editie is dat ik deze vreemde gedachten heb kunnen laten lezen, dat ik een ander aspect van mijzelf heb kunnen tonen.

Elke keer als ik een angst kan herkennen of vrijmaken, kan ik hem tonen. Het is niet de bedoeling het publiek te gijzelen, maar iets levendigs te maken. Er kan best gelachen worden met angsten. Ik wil tonen dat het leven erg levendig is. Niet zwart of zwaar.

 Niet zoals de wereld van Marina Abramovicz ?

Voor mij is haar wereld niet zwaar. Er schuilt een groot vertrouwen in het leven in wat ze doet. Haar werk is niet morbide. Maar ik zie wat je bedoelt. Ik ben inderdaad niet geïnteresseerd in pijn en bloed.

Ik zou iets willen vertellen over een performance in Atelier 340. Ik had op een braakliggend terrein een parcours uitgestippeld, waarbij ik op ontploffingen stapte. Ik had die performance samen met Garrett List uitvoerig voorbereid op het platteland. Twee dagen voor de performance brak de oorlog in Irak uit. Dit gaf een kijk op de performance die ik niet had voorzien, maar die boeiend was. Er ontstond meteen een verstandhouding met het publiek. Twee jaar later heeft de Balsamine mij gevraagd om die performance over te doen, maar toen heeft het niet gewerkt, omdat ik haar wilde brengen vanuit het bewustzijn dat ze aan de oorlog deed denken. Ik was in de valstrik van de illustratie gelopen…

Het heeft geen zin die dingen te herhalen. Ik moet de lichtvoetigheid van mijn intuïtie behouden en vertrouwen. Niet willen controleren… Soms voel je je niet zeker genoeg om je intuïtie te vertrouwen. Maar het is nodig. De broosheid van de intuïtie vraagt erom.

 Het is moeilijk niet te weten waarom je iets doet en waarom je het op een bepaalde manier wil doen ?

Ja. Maar als ik niet weet waarom ik iets doe, staat het publiek er meer voor open. Hoe minder ik controleer, hoe dichter de performance komt bij de toeschouwer.

 Je creëert momenten van niet controle.

Het gaat erom de zaken te lossen. Het gaat net zo wanneer je iemand ontmoet. Ik hou niet van beleefdheidsformules. Ik wil mensen echt ontmoeten. Bij het voorbereiden of uitvoeren een performance heb ik de neiging te denken : als ik het op die manier doe zal de performance helderder zijn, beter ontvangen worden, geslaagder zijn… Maar dat dient tot niks. Tegenwoordig kan ik een lossere band met de dingen aangaan. Ik slaag erin de band met het publiek niet langer te willen controleren.

 Angstige mensen hebben de neiging anderen de controleren. Maar je zou ook kunnen zeggen dat het juist deze behoefte aan controle is die hun bang maakt. Jij lijkt in je werk situaties te willen creëren die je niet onder controle hebt om zo angsten te leren overwinnen, maar dan duiken er nieuwe angsten op en een nieuwe behoefte aan controle.

Ja. Ik weet dat ik op ontploffingen zal stappen, maar ik weet niet of alle springladingen wel zullen ontploffen en ik weet ook niet op welke manier. Ik ben bang dat ze niet allemaal zullen ontploffen.

 Je bent bang dat het niet zal lukken ?

Het beangstigende is niet het risico dat alles zal ontploffen, maar het risico dat er niets gebeurt. Het beangstigende is de mogelijkheid van een mislukking. ’Zou het kunnen werken of zou het niet kunnen werken ?’ De performance trekt mij ook aan omwille van die onzekerheid. Het is eens voorgevallen dat er niets werkte. Het maakte de performance boeiender.

Het hoogtepunt wordt de dag dat ik recht voor mij uit zal kunnen lopen zonder verstoord te zijn door het feit dat er absoluut niets werkt. Dat wordt het sluitstuk, le bouquet final.

 Durven bestaan zonder de behoefte mensen bang te maken ?

Ik geniet ervan mensen angst aan te jagen. Als kind probeerde ik de jongens bang te maken. Ik wordt graag gevreesd.

Het buskruit en de huls

 Je stapt dus op ontploffende bommen. Hoe breng je ze tot ontploffing ?

Ik stap op planken. Aan de onderkant zijn die voorzien van een veer en een elektrisch contact dat een ontploffing op gang brengt. Ik weet wat ik ga doen, maar niet wat het gaat opleveren. Voor andere performances gebruik ik een aansteker. In dat geval kunnen er ook veel dingen mislopen. De lont kan onderbroken zijn, bijvoorbeeld. Dan heb je de weersomstandigheden en de broosheid van het vuurwerk. Meestal vinden mijn performances plaats in open lucht. Daarom ben ik elke keer bang dat het slecht weer zal zijn.

Om mij te beschermen tegen de warmte als ik springstoffen laat ontploffen die mijn lichaam omringen, kleef ik aluminiumtape op mijn overall en mijn schoenen. Het is het soort tape dat ook wordt gebruikt om auto’s te repareren. Het is een persoonlijke techniek. Mijn overall is van katoen. Hij kan geen vuur vatten, maar er zitten wel gaten in waardoor vonken mij kunnen bereiken. Verder draag ik een motorhelm en een bivakmuts voor brandweerlieden. De bivakmuts is belangrijk. Ze is ook van katoen, maar dan wel katoen die in een brandwerend middel is gedrenkt.

Ik gebruik niet zoveel verschillende producten. Allereerst heb je de lonten : de trage lont, de explosieve lont en de rode lont. De rode lont kent iedereen uit de tekenfilms. Mijn voorkeur gaat uit naar de explosieve lont. Dat is zwarte lont in een plastic huls. Ik bouw er structuren van die ik rond mijn lichaam draag, een soort van explosieve wapenrusting. Bij elke kruising van twee hulzen span ik ze aan met een plastic riempje, dat ik met mijn tanden aantrek. Hoe meer ik trek, hoe meer ze geklemd raken en hoe harder ze ontploffen. Als ik ze heel erg opspan worden ze heel explosief. Zo’n ontploffing veroorzaakt schokken en het zwarte buskruit dat zich binnenin de huls bevindt vliegt alle kanten uit. De huls scheurt en schiet in brand. Het gaat heel snel. Het duurt nooit erg lang bij mij. En daarna is er rook.

 Ruikt het lekker ?

Ja. De geur blijft ook een tijdje rond je hangen. Ze hecht zich vast aan je kleren en je haar. Vaak blijft er ook een beetje poeder zitten op mijn lippen. Twee of drie dagen lang zit er een zwavelsmaak op mijn lippen, een heel vreemde smaak. Het prikt. Ik heb dat graag. Je huid droogt ervan uit. De lippen zijn altijd het meest beschadigd. Omdat ik er voortdurend mee in mijn handen zit — ik knip, ik lik, ik trek aan — heb ik ook zwart buskruit op mijn nagels zitten. Je moet er alleen op letten dat je geen wondjes hebt. Het gaat vreten.

Ik koop mijn buskruit in Luik bij een oude vuurwerkmaker die zijn eigen kruit mengt. Hij is echt ongelooflijk. Hij woont in een huisje in een doodlopende straat. Het zit propvol met buskruit. Hij verkoopt het per kilo en verpakt het in kraftpapier. Er zijn verschillende mengelingen. Als hij wil weten wat er precies in een specifieke mengeling zit, dan proeft hij van het buskruit. ’Daar heb ik een beetje meer grijs buskruit in gestopt,’ vertelt hij dan. Grijs buiskruit is een buskruit dat breekt.’

Ik leg graag een mooi, lang spoor van buskruit aan. Een spoor veroorzaakt een mooi, dof geluid en brengt veel vuur en rook voort. Ik ben dol op vuur en rook. De laatste keer heb ik een spoor aangelegd van vijf centimeter breed en honderd dertig meter lang. Het spoor werd aan één klant aangestoken en ik wachtte het vuur op aan het andere uiteinde, op een 4 à 5 meter hoge steiger. Ik had niet voorzien dat het vuur zou groter worden naarmate het voortsnelde. Het vuur gedroeg zich als een groeiende sneeuwbal. Ineens was ik de gevangene van een enorme, rokende vuurbal. Het ging heel vlug. In totaal duurde het niet langer dan dertig seconden. Ik kon niet ontsnappen zonder van de steiger te springen. Ofwel zou ik een been breken, ofwel zou ik verbranden. Ik moest onmiddellijk een keuze maken. Ik ben onbeweeglijk blijven staan. Het vuur is uitgegaan net voor het mij bereikte.

Soms wikkel ik buskruit in aluminiumfolie en maak ik bonbons. Ik breng ze tot ontsteking door op drukknoppen te stappen. Ze maken mooie, paddestoelvormige rookwolken die mijn lichaam verhullen. Het doet denken aan goochelaars die mensen of dingen doen verdwijnen…

Dan zijn er de donderslagen, kanonslagen of knallers. Dat zijn bommen die heel hoog moeten geraken, omdat ze klinken als machtige donderslagen. Ze worden gebruikt om vuurwerk te ritmeren. De grond davert er van, zo krachtig zijn ze. Dat is ook de reden waarom ik er zo dol op ben. Ik verwijder de slaghoed, die dient om ze naar boven te brengen, en ik begraaf ze. Daardoor ontploft de aarde mee. Je krijgt er mooie kraters door. En de aarde gaat er echt van beven.

Dan zijn er de klappers (tracas,) die vastgemaakt zijn aan snelle lonten en eruit zien als grote snoepjes. Ze zorgen voor heel snelle kettingexplosies. Je krijgt er mooie resultaten mee op een binnenhof, zoals bij Camille.

Een vliegende stoel

Onlangs heb ik in een veld een kartonnen stoel laten vliegen. Niet slecht.

 Waarom een kartonnen stoel ?

Ik had zin om een stoel te zien opstijgen van een veld, maar een houten stoel was te zwaar. Eigenlijk wilde ik gewoon kunnen zeggen : kijk, een vliegende stoel. Dus heb ik vals gespeeld. Soms heb ik zin om iets onmogelijks te zien en dan ben ik wel verplicht vals te spelen. Vals spelen leidt tot prettige resultaten. Soms voel ik mij een beetje schuldig, maar… Vuurwerk is ook nep. En als ik mezelf in brand steek brand ik niet echt. Zo is het ook met de helm. Als ik een explosieve lont die ik rond mijn helm heb gewikkeld laat ontploffen, dan maakt dat veel lawaai. De mensen zijn vaak bang dat ik doof zal worden, maar eigenlijk hoor ik er weinig van. Ik word beschermd door de helm en de bivakmuts.

 Wanneer ben je begonnen met het spelen of werken met springstoffen ?

Toen ik klein was woonde ik op het platteland en vond ik het leuk bommetjes te laten ontploffen in koeienvlaaien. Dat vergde een niet gering vakmanschap, want je moest vlaaien uitkiezen die vanbinnen nog zacht waren, maar aan de buitenkant al een dunne, maar harde korst hadden. Je drukt het bommetje erin, maar steekt het pas aan op het laatste moment, wanneer de mensen die je wil bespatten heel dichtbij zijn gekomen. Ik was dol op dat soort grappen.

Toen ik in Brussel kwam studeren had ik altijd trekbommetjes en fonteintjes op zak. In La Cambre bond ik altijd trekbommetjes aan de deuren. Flauwe grappen, maar het werkt altijd. Na mijn studies gaf Jean Glibert, die mijn docent was geweest, mij de raad die bommetjes te gebruiken in mijn werk.

Kijk, ken je dat ? (Ze toont mij een plastic kikker die een achterwaartse tuimeling maakt en weer mooi op zijn poten terechtkomt.) Dat werkt wel goed, vind je niet ?

 Waren de bommetjes die je op zak had een manier om het platteland waar je vandaan kwam altijd in de buurt te hebben ?

Neen, ik haatte het platteland. Mijn adolescentie was een verschrikking.

 Een manier om je kindertijd in ere te houden dan ?

Ja. In elk geval de vrijheid die ik heb gekend tijdens mijn kindertijd… Misschien hebben ze mij daarom ook aangeraden om in mijn werk met bommetjes te gaan werken. Er was ongetwijfeld een soort van lichtvoetigheid nodig.

Iets dat broeit

Mijn huidige werk is begonnen met kleine installaties. In 1996 heb ik bij Camille kleine sculpturen getoond die ontploften. Een grote, Chinese wekker was verbonden met een batterij, de batterij was verbonden met een ontsteker en als de wekker afliep ontstond er een elektrisch contact dat het voorwerp tot ontploffing bracht.

In de film Un singe en hivers zit een scène met een oude meneer die een winkel vol oude rommel heeft. Bij zijn voorraad bevindt zich een tiental kisten met materiaal voor een groot vuurwerk dat hij ooit wil afsteken. Op een nacht arriveren Gabin en Belmondo, stomdronken. Ze wekken de oude meneer en ze gaan het vuurwerk afsteken op het strand. Normaal gezien is zo’n vuurwerk bestemd voor een heel bijzondere, officiële gelegenheid, maar hier wordt het gewoon afgestoken omdat ze er zin in hebben. Eigenlijk vind ik vuurwerk vervelend, maar als het een heel dorp wakker maakt en iedereen kriskras door elkaar loopt om te zien wat er gebeurt, dan wordt het mooi. Al die bommen die de lucht in geschoten worden interesseren mij niet. De kisten waar de pijlen uit vertrekken ! Die zijn mooi ! En de lonten. Of de schok van de lancering.

Ik heb pas een werk afgemaakt waarvoor ik een papieren stad heb gebouwd. Ik heb die stad in brand gestoken en we hebben dat gefilmd. Het was de bedoeling gestalte te geven aan een catastrofe. We hebben eigenlijk een catastrofe gebouwd. Ik wilde spelen met mijn angst dat het huis waarin ik woon afbrandt en dat de hele stad mee in vlammen opgaat. In mijn vorige woning was ik voortdurend bang voor brand. Ik had een hele voorraad vuurwerk op zolder. Als het hier begint te branden, dacht ik, dan gaat de hele wijk in vlammen op. Hier trouwens ook. Hier ligt overal buskruit. Als hier iemand zou roken… Rook jij ?

 Was de maquette gebaseerd op een bestaande stad ?

Neen, het ging eerder om het idee dat ik had van een stad. Eerst heb ik huizen van verschillende afmetingen gebouwd, huizen zoals in Brussel, maar dan heb ik ingezien dat je torengebouwen nodig hebt om het beeld van een stad op te roepen.

 Waar heb je de maquette in brand gestoken ?

In mijn atelier.

 Zonder publiek ?

Ik wilde het eerst eens uitproberen, omdat ik niet wist wat het zou opleveren.

 En wat heeft het opgeleverd ?

Toen de stad af was heeft een vriendin er een installatie met camera’s rond gebouwd en ineens zag de stad eruit als iets dat om aandacht vroeg, alsof er iets belangrijks ging gebeuren. Toen kwam ik op het idee de stad in één keer te laten afbranden. Ik heb op verschillende plaatsen een beetje vuurpasta aangebracht en alles tegelijk aangestoken. Maar in plaats van in één keer op te branden, zoals ik had voorzien, is de stad heel langzaam beginnen afbranden. Ik moest voortdurend opnieuw brandstichten. Gelukkig, want zo heb ik de tijd gekregen om te kijken. Het was veel indrukwekkender dan ik had gedacht, omdat er een steeds toenemende warmte- en rookontwikkeling was. Er kwam ook een petroleumgeur vrij. Onze ogen begonnen te prikken. Ineens besefte ik dat ik niet had geprobeerd de zaak onder controle te houden. Het was mooi. Het was alsof ik mij in de buurt van een echte brand bevond.

Toen Tingely werd gevraagd waarom hij machines bouwde die zichzelf vernietigden, antwoordde hij : ’Een huis dat gebouwd wordt interesseert geen kat. Maar als je een huis laat ontploffen, dan is iedereen graag van de partij.’ Mensen die naar een brand kijken zijn bang, maar tegelijk glimlachen ze. Ik zou dat graag eens doen. Een oud, verlaten huis vullen met springstof en dan aansteken. Je zou geen vuurwerk meer zien, maar vonken, gaten in de planken vloeren en in de plafonds, ruiten die springen, hier en daar een nieuw vuur dat ontstaat op een andere verdieping… Zie je, zoals iets dat staat te pruttelen… Dat zou veel mooier zijn dan vuurwerk. Zoals het huis hier tegenover, bijvoorbeeld. Je zou het absoluut niet kunnen controleren, maar het zou heel mooi zijn.

Montagne de Miel, 29 januari 2006.